Blog

De Beer

2020/04/27

De ontmoeting met zijn grootste vriend

Terug

Het was een gigantische knal, geen boem,  zeker geen paf,  nee echt BANG!

Neem het de brave boswachter niet kwalijk, soms gaat hij zo op in zijn innerlijke wereld dat hij vergeet dat anderen geen toegang hebben tot zijn gedachtegang. Hij staat er niet bij stil dat de toeschouwer onmogelijk kan volgen als je zo uit het niets ineens begint geluiden te maken en verder geen omkadering geeft van waar het in godsnaam over gaat. 

‘Dus, waar was ik?’ dacht hij luidop, alsof hij zelf nu ook de draad kwijt was... 

Eerst heel wat lawaai maken en dan pas nadenken, typisch voor De Boswachter. Het is al meer dan twee weken geleden dat hij vertelde over zijn ontmoeting met Ara en dat maakte wel indruk op hem. Al die tijd alleen heeft hij nooit aan een ander persoon kunnen vertellen wat hij allemaal meegemaakt heeft hier. Dit kon nu wel, aan mij.

De combinatie van enerzijds terug te denken aan het verleden voor zijn vertrek en anderzijds de intense ontmoeting met Ara en natuurlijk zichzelf, had gemaakt dat hij even stil bleef en zich opnieuw gericht had op zijn solitair leventje in het bos. Het leek wel alsof ik even niet meer bestond voor hem. Hij gedoogde mij in de buurt, maar daar bleef het ook bij.

Tot hij op een gegeven avond opeens verder ging. Hij zat daar met zijn theetje, getrokken van wilde kruiden uit de bos, voor zich uit te staren. En ineens begon hij met zijn: boem, paf en bang.Je kan je wel voorstellen dat ik zelf even uit mijn lood geslagen was en niet begreep wat er gebeurde. Maar goed, ik neem zijn gekke kantjes er graag bij… Het is toch echt een bijzondere man.

Na even gepeinsd te hebben hervatte hij zijn verhaal.

Je weet nog dat ik Ara die dag ontmoet heb, hè?

Hoe zou ik dat kunnen vergeten, antwoordde ik nog, maar hij luisterde al niet echt meer. 

Ara bleef na dat bijzondere moment nabij en begeleidde mij naar een slaapplek voor de nacht, ging hij verder. Ik was nog in een roes van de eerdere ervaring en was maar al te blij dat ik mijn nieuwe vriend kon volgen als een verdoofd lammetje.

Het prachtige gevederde roofdier leidde me naar een spelonk om mijn eerste nacht in door te brengen. Gelukkig was het niet al te koud, want echt veel ‘puf’ had ik niet meer om een kampvuur te starten, of zelfs maar om mijn slaapzak uit te rollen. Zo onvoorbereid als ik was om te overleven in de wildernis, legde ik me gewoon neer met mijn kleren aan, tegen mijn rugzak. 

Ara, immer starend, bekeek het schouwspel van op een afstandje, en dacht er natuurlijk niets bij. Ik stel me wel graag voor dat hij eens traagjes zijn kop heen en weer schudde en besloot te blijven waken over de onwetende Boswachter. Ik dacht toen dat een vuurtje enkel nodig was om te koken en mezelf warm te houden, maar ’s ochtends zou ik wel beseffen dat er nog een andere belangrijke toepassing van was. 

BANG!  Ik stootte mijn hoofd tegen de zijwand van de spelonk en was op slag wakker, met een zeurende pijn aan mijn hoofd - alsof ik met een kater was opgestaan. De pijn hield me echter niet te hard bezig, het was eerder het schouwspel dat zich kortbij ontvouwde dat me meer zorgen baarde.

Voor mijn vertrek had ik vele verhalen gehoord over het dier dat op slechts enkele meters van me vandaan stond, terwijl het zich verlekkerde op de inhoud van mijn rugzak. Ik had me laten wijsmaken dat ik gedroogd vlees nodig had om te overleven in de wildernis, maar stiekem was ik nu blij dat het terecht kwam bij ‘iemand’ die het normaal op zijn menu had staan. 

Ik had het simpelweg gekocht in een ‘survivalshop’, hoe lame. Alsof de naam van de winkel me zou helpen om echt te kunnen overleven in de wildernis. Ik ben niet geconfronteerd geweest met het dier dat zich gegeven had opdat ik me met zijn vlees zou kunnen voeden. Ik had de winkelbediende wat slaapgeld gegeven, dat was alles. Gedroogd vlees in een pakje, het voelde niet goed voor me en nu was ik er van af…

Terug naar het schouwspel. Als ik de paniekverhalen moest geloven, diende ik wel echt bang te zijn. Je moet een geweer meenemen zeiden ze me, want de roofdieren kunnen agressief zijn voor indringers. Ik zou de ‘bloeddorstige’ dieren moeten afschrikken. Ik zou de alfa moeten uithangen en laten weten dat ze niet met mij moeten sollen. Goed, ik snapte wel dat wanneer ik aangevallen werd ik niet moest proberen een knuffel te geven ofzo, maar ik wilde ook niet vanuit de positie van angst en agressie elk dier tegemoet treden. Het was hun wereld, waar ik deel van wilde uitmaken. Hoe zou dat ooit lukken mocht ik vanuit die houding vertrekken?

Dit dier stelde zich niet agressief op naar mij, het was gewoon afgekomen op de geur van eten en had de rugzak onder me uitgetrokken. Nu was het enkel met het eten bezig en duldde het mijn nabijheid. 

Vanuit de met ochtendzon overgoten spelonk bleef ik kijken naar de prachtige bruine beer, die wellicht nog maar even uit zijn winterrust was. Hij was behoorlijk uit de kluiten gewassen, nog jong, maar al wel groot en krachtig. Hij was wel niet al te dik. Hieruit concludeerde ik dat hij nog niet te veel gegeten had na zijn lange winter ergens in een hol, grotje ofzo. Het bracht me eigenlijk tot rust om hem te mogen gadeslaan. De initiële verrassing en stress ebde geleidelijk weg. Wat een geluk. Was dit niet het echte leven?  

Terwijl ik daar zo zat te genieten van het uitzicht en het ochtendlijke bezoek, ging mijn aandacht naar de rechter voorpoot van de beer. Een koude rilling rolde over mijn ruggenwervel… Zijn poot was gekwetst en zag er echt niet goed uit! Diep beneden in mijn buik voelde ik op elkaar geperst vuur zich een weg banen naar boven, zoals lava dat zijn vulkaan zoekt. Je kon het, het beste beschrijven als woede, met een ondertoon van machteloosheid. Ik had wel zin om zelf te brullen, maar onderdrukte de neiging. Ik wilde de beer immers niet doen schrikken.

Ik kon me wel voorstellen dat hij zelf nog niet al te veel voedsel had kunnen buitmaken met die poot. Afschuwelijk! Het zag er nog behoorlijke vers uit ook, en zeker niet natuurlijk… Hoe zou een beer, zo gemaakt om hier te wonen en leven, zo’n wonde oplopen, zonder mensen… Een groot deel van de bovenkant van zijn poot was opengereten. Er was zelfs open vlees te zien. Het leek niet ontzettend diep, maar het bloed deed het er wel afschuwelijk uitzien. Niet vreemd dat hij aangetrokken was tot krachtvoer met ijzer.

Zo’n prachtig dier, wie zou dat nu pijn willen doen. Ik kon me enkel voorstellen dat zulk een wonde zou veroorzaakt zijn door menselijk toedoen, met bijvoorbeeld een berenklem…

Ik besloot in actie te treden en mijn eigen angst voor het reusachtige dier op de proef te stellen. Ermee geconfronteerd worden hoe wij mensen zo’n wonde konden veroorzaken in deze prachtige natuur, maakte dat ik niet langer schaapachtig kon toekijken. Ik moest zelf iets doen om de schade te herstellen.

Gelukkig zat het voedsel bovenaan in mijn rugzak en had hij mijn bezittingen verder ongemoeid gelaten. Ik kroop behoedzaam dichterbij, mijn aandacht intens gevestigd op het dier om te zien of hij het oké vond dat ik aanstalten maakte zijn persoonlijke ruimte te betreden. 

Ik kon me enkel voorstellen dat zulk een wonde zou veroorzaakt zijn door menselijk toedoen.

De grote bruine beer keek me aan, maar verroerde zich niet. Hij leek wel te begrijpen dat ik geen kwaad opzet in gedachten had en wilde afwachten wat er zou volgen.

Was het toeval dat wij elkaar op dit ogenblik tegenkwamen? De beer had het verder wellicht geen week langer overleefd met die wonde. Ik voelde me zo schuldig voor alles wat ik mijn leven had gedaan dat de natuur en andere levende wezens op deze aarde had geschaad. Het leek wel een uitgestoken hand van het universum om in het reine te komen met mezelf. Ik zou in figuurlijke zin een deel van mijn schade kunnen herstellen bij deze beer.

Voorzichtig schuifelend was ik ondertussen aangekomen bij mijn rugzak, waar ook mijn EHBO kit in zat. Ik haalde de kit naar boven en zocht de benodigdheden uit die de poot van mijn nieuwe metgezel zouden kunnen ontsmetten en dichten.

Dichterbij gekomen ontdekte ik gelukkig dat de wonde er vooral lelijk uitzag, maar dat er verder op het eerste zicht geen structurele schade was. Het was een lelijke vleeswonde, maar ik zag  geen andere problemen.

De beer had zich ondertussen neergelegd en keek mij aandachtig aan. Of hij zich had neergelegd omdat hij te suf en zwak was of dat het was omdat hij mij vertrouwde,  liet ik nog in het midden. Hoe dan ook kreeg ik tot op dat punt geen weerstand.

Met mijn drinkbus spoelde ik de wonde schoon en dan haalde ik het flesje met zuivere ontsmettingsalcohol boven. Zo’n wonde had ook wel nood aan wat krachtig spul, dacht ik bij mezelf.  Heel voorzichtig en behoedzaam maakte ik een steriel kompres vochtig met alcohol. De beer was zich nog van geen kwaad bewust. Hij had immers nog geen associatie gemaakt met het vreemde goedje dat zijn neusvleugels deed krullen. Dat zou echter snel veranderen.

Ik koos voor de korte pijn.

De reusachtige beer sprong plotsklaps recht en maakte de meest diepe en angstaanjagende GROOOM  die ik ooit gehoord had. Het geluid ging door merg en been. Ik voelde me net zo’n cartoon waarvan alle haren naar achteren waren geblazen. Door het verschieten viel ik achterover, waarna ik even angstig bleef liggen. Natuurlijk wist ik wel dat het pijn zou doen, maar dit had ik nu ook weer niet verwacht.

Grom, zoals ik hem later zou gaan noemen, keek me doordringend aan, nog zwaar ademend van de inspanning. Hij keek me aan alsof hij me wilde zeggen: ‘een kleine waarschuwing had toch echt wel fijn geweest.’ Terwijl hij me bleef aankijken vond hij het kenbaar nodig toch nog een paar keer ostentatief na te briesen, zoals een stier dat zou doen. De jonge kerel had wel een flair voor drama, moet ik hem nageven.

Ik was al blij dat hij zich in zijn explosie niet tegen mij had gekeerd. Eigenlijk al wel een wijze beer voor zijn leeftijd, als je dat tenminste van een beer kan zeggen. Op zo’n momenten van pijn onderscheid kunnen maken tussen of de pijn met opzet gedaan is om je te kwetsen, of zoals in dit geval de pijn een gevolg is van een goede intentie.

Het duurde nog eventjes voor hij terug voldoende gekalmeerd was om een volgende poging te wagen. En stiekem was ik zelf ook wel verschoten. We zaten daar even in elkaars buurt, beide bezig met onze eigen emoties. Bewust ademend. Soms is er niet meer nodig om terug te kunnen kalmeren.

Bij de tweede poging wist hij al meer wat hem te wachten stond. Het was duidelijk uit zijn reactie dat het pijn deed, maar hij bleef wel zitten en liet het gebeuren - mits nog een klein beetje drama zo nu en dan.

Wanneer de wonde volledig ontsmet was deed ik er ‘wonderzalf’ op, volgens het recept van mijn moeder zaliger, en bond ik de poot volledig af, zodat er geen vuil meer zou kunnen inkomen.

Grom, zijn naam eer aandoend, gromde nog eens even om me te bedanken, denk ik, en vertrok dan weer het wijde woud in. Gelukkig was enkel de bovenkant van zijn poot gekwetst en kon hij er dus nog wel op lopen.

Wat kon ik anders doen dan hem te laten gaan, het was immers een wild dier. Ik hoopte dat wat ik had gedaan om zijn poot te beschermen voldoende zou zijn opdat het niet zou gaan zweren. Ik kon hem moeilijk aan mij binden om het verder in het oog te kunnen houden.

Met de ochtendzon al iets hoger aan de horizon, bleef ik kijken tot de ontzagwekkende bruine beer uit mijn zicht verdwenen was.

Bewust ademend. Soms is er niet meer nodig om terug te kunnen kalmeren.

Sjonge jongen, wat een start van mijn reis. Ik had al meteen een adelaar en beer ontmoet, en het was nog maar de tweede dag van mijn groots avontuur in de wildernis.

Met deze woorden sloot De Boswachter zijn verhaal voor die avond af. Hij glimlachte eens vredig en voldaan naar mij, hij was duidelijk blij dat ook het tweede verhaal eruit gerold was en dat ik nu Grom, de soms brommerige beer, wat beter had leren kennen. Hoe zou je anders een wilde beer als je vriend krijgen, mocht het niet door zo’n spelingen van het universum gebeuren. Ik kan me voorstellen dat hij vanaf nu niet meer zonder vuur zou gaan slapen, maar langs de andere kant evenmin spijt had van die eerste nacht zonder.

De Boswachter kwam uit zijn luie stoel en gaf me nog een tedere kus op de wang. Het was zijn gebaar om me te laten weten dat hij het tof vond dat ik er was, ook al was hij de voorbije tijd wat in zichzelf gekeerd geweest.

Het maakte mijn avond goed en deed mijn hart wat harder slaan. Die rijzige en ietwat vreemde man deed me toch wel echt iets!

Vind me ook op
Schrijf je in voor de nieuwsbrief